Een blogje dat ik een paar jaar geleden op nieuwjaarsdag schreef over alcoholisme. Alcoholverslaving is een verstikkende mist van en rondom het leven en vaak een meedogenloze sluipmoordenaar. In onze cultuur wordt veelvuldig gebruik ervan nog steeds vergoelijkt en gestimuleerd. Ik ben inmiddels totaal gestopt.
Een vrouw van een jaar of veertig staat een beetje dralen. Ze staat in de nauwe ruimte tussen de enige geopende kassabalie en een smal schap gevuld met flessen drank. Achter de kassa heeft zich een minimale rij gevormd van twee klanten. De jonge kassière, gehuld in de kleuren van de supermarktketen, geeft een oudere dame haar wisselgeld en plakbonnen, waarna de rij bestaat uit nog maar één persoon, een jongeman, een onopvallende twintiger. De vrouw ziet mij niet naderen, houdt haar kleine portefeuille vlak onder haar neus en bladert driftig door een stapel plastic kaartjes, zoekend, zo neem ik aan, naar haar bankpas. Het haar van de vrouw is kastanje-rood geverfd en in een jeugdig springstaartje hoog op het achterhoofd gebonden. Twee magere benen dragen een strakke spijkerbroek waarboven een felrode, pafferige winterjas haar torso dikker maakt dan hij is. Ik wil mijn mandje boodschappen laten afrekenen maar vertik het om voor te dringen. Het is half zeven in de avond, ik heb de tijd voor hoffelijkheid.
De jongeman heeft inmiddels al zijn boodschappen op de kassaband gezet en met een bruinig plastic staafje zijn waar afgebakend om de artikelen van de volgende klant hun ruimte te geven. Met elke blieb die kassa laat horen, ontstaat er meer plek op de kassaband. U bent, zeg ik. Het wat verfomfaaide neuh-neuh ga ga, neem ik voor obligate hoffelijkheid. De bankpas heeft ze gevonden. Ik zie dat de jeugd nog niet helemaal uit haar gezicht is getrokken, maar ook de kleine bloeduitstortingen op haar kaak en een rode vlek in haar nek. Ze kijkt me kort aan met bruine ogen. Ze slaat ze snel neer. Op datzelfde moment ruik ik iets dat de geur heeft van een wijnvlek op een oude bank. Ik voel de kater van het oudejaarspartijtje nog nadreunen in mijn hoofd en het duurt een seconde of drie voordat alle puzzelstukjes in elkaar vallen. Te lang, naar haar gading, want bliksemsnel grijpt ze een fles Martini uit het schap waar – zo zie ik nu pas – alleen flessen goedkope, hoog gepromillageerde drank zijn uitgesteld: port, sherry, van dat soort. De fles zet ze snel op de band en ze keert haar rug naar mij toe.
Ze ziet in mijn blik dat ik het weet. Dat ik haar heb gezien, een alcoholiste met al een fles of twee achter de kiezen, die haar strategieën op dit uur van de dag mechanisch, als een robot volgt. Een stilte valt, een respons op deze situatie is niet voorzien. Wat er nu gebeurt wilde ze juist in al de beperkte macht die ze nog heeft, voor zijn. Haar hele gezicht slaat rood uit, terwijl zij het markeerstaaf op de rolband plaatst. Haar diepe schaamte toont zich schaamteloos. Ik kan mezelf wel voor de kop slaan. Zij stond niet zomaar te dralen, maar wachtte tot de rij zich had opgelost, zodat ze, met alleen de kassière als getuige, nagenoeg ongezien met haar buit huiswaarts kan keren. Ik herken het, deels uit de perioden dat ik zelf te veel dronk maar ook van ervaringen met alcoholische vrienden, met mijn oude vader, deze diepe allesverterende schaamte. Het is de demon van verslaving die je dwingt je een dief te voelen elke keer als je alcohol koopt. De dief waarmee deze vrouw, al is ze het het stadium van goedkope alcohol reeds binnengetreden, nog lang niet is versmolten. Een schaamte van veel tinten zwart, als zwart een kleur zou zijn, tint van eenzaamheid, tint van misbruik en waardeloze liefdes, tint van een rotte jeugd. Die gitzwarte schaamte die inmiddels haar verslaving in stand houdt, maar ooit in een vroeg stadium de laatste strohalm was voor een leven zonder verslaving.
Buiten fiets ik langs haar heen. Ze loopt snel, gehaast, haar gekromd rug en nek buigen haar gezicht naar de aarde; ik kijk naar haar ogen maar ze vinden de hare niet. Ik wil niets liever dan stoppen, naar haar toelopen, een arm om haar heen slaan en haar vragen of ze die fles drek kan laten staan. Maar dat zou haar schaamte alleen nog maar vergroten, ze zou weigeren, snel weglopen en de fles Martini nog veel sneller leegdrinken dan normaal om dat knellende gevoel snel te laten verdwijnen. Ze zou misschien wel binnen en uurtje bij een andere supermarkt opnieuw een fles moeten kopen en ditmaal op afstand van de kassa opnieuw gaan dralen, en pas afrekenen als ze er zeker van zou zijn dat er geen mensen zoals ik, die het weten en zien, onverwacht zouden komen aanlopen.
Ik fiets door, en denk na, mijn voornemen om dit nieuwe jaar niet aan goede voornemens te doen waait met de koude wind van mij weg.